Oud Nieuws
Via de site www.delpher.nl kan een groot aantal historische kranten, tijdschriften en boeken worden ingezien. Zoeken op "Gemonde" levert interessante informatie op over de geschiedenis van ons dorp.Wij zullen op deze site regelmatig opvallende krantenberichten publiceren. Hierbij alvast een voorproefje: onder andere een artikel in De Tijd van 4 juli 1898 over de Gemondse jeugd, die toen ook al niet wilde deugen en een uitgebreid artikel in De Grondwet van 30 augustus 1887 over een zonderlinge maaltijd, die vroeger jaarlijks werd gehouden in de Grote Wielsche Hoeve.
13 sept. 1896
GEMONDE. Zondag op den namiddag leverde Gemonde het niet alledaagsche schouwspel eener brandende brug. De bekende Hooibrug namelijk, gelegen over de Dommel tusschen Gemonde en Hult, stond in lichtelaaie. Lustig sloegen de vlammen rond, gevoed door de teer, waarvan alle pijlers en balken gedrenkt zijn. Van uit Gemonde gezien, teekende de brand der hooggelegen brug zich prachtig af op den donkeren achtergrond der bosschen van Zegenwerp.
Nadat de brand reeds geruimen tijd ongestoord zijn vernieling had voortgezet, verscheen de Gemondsche brandweer. In korten tijd wist zij, geholpen door een flinke regenbui, het vernielend element in zijn voortgang te stuiten. Ja, zoo meende men. Men toog naar huis, de brug aan haar zelve overlatende, niet vermoedende, dat hier of daar in spleten of tusschen planken nog vuur smeulde. En zie, 's anderendaags 's morgens stond de brug opnieuw in volle vlam: eenig smeulend vuur was tegen den morgen ontvlamd. Andermaal toog men weer onder klokkengelui naar het tooneel van den brand. Weldra was het vuur ten tweeden male gebluscht. Thans echter werd, door ondervinding wijs geworden, eene wacht ter bewaking achtergelaten.
Een zonderlinge maaltijd
Een groote kamer op een Noordbrabantsche landhoeve was vol boeren, van welke eenigen hunne penningen aan St. Maarten's cijnsontvanger uittelden, terwijl de overigen babbelende en rookende rondwoelden. In den nog grooteren stal werd tusschen de paarden en de koeien een maaltijd aangericht van groenten en vleesch, witte boonen met krenten en rijstebrij, bier en brood, boter en kaas. De boeren namen plaats aan den disch, maar - in allerlei zonderlinge houdingen. De paarden waren in den stal aan de eene, en de koeien aan de andere zijde geplaatst. Een der boeren zat achter eene koe met den staart van het dier om zijnen hals, en genoot in die gestalte zijn maal. Een tweede zat als Job, op een aschhoop, had een grooten hond naast zich en at als een hongerige wolf. Een derde zat, als een levendige voorstelling van het spreekwoord:Wat baat er kaars en bril, als de uil niet zien wil.met een bril op zijn neus tusschen twee brandende kaarsen, en als hij riep, dat hij nog niet zien kon, dan mocht hij den wand of muur van den stal uitslaan, om meer licht te zoeken. In welke potsierlijke houdingen de anderen zaten, melden de berichten niet; maar wel dat de boeren den ganschen nacht door tot in den morgenstond volhielden en doorgaans met een vechtpartij eindigden.
Dit was 't St. Maartens-cijnsmaal op de Groote Wielsche hoeve te Gemonde in de Meierij van 's-Hertogenbosch, zooals het sedert onheugelijken tijd tot in het begin dezer eeuw jaarlijksch is gecelebreerd overeenkomstig de aloude instelling
. De deelnemers aan dezen maaltijd waren de cijnsplichtigen of chijns-gelders
en 't was de heer van St.-Michielsgestel, die hun dit onthaal gaf.
Dat nu die heer aan zijn boeren, nadat zij hunne penningen geofferd hadden, een maal gaf, is niets vreemds maar oud-Vaderlandsche gewoonte: bij elke
gelegenheid, die menschen bijeenbracht, moest gegeten en gedronken worden, - in kerken en op stadhuizen zelfs; en wie geld kwam brengen,
was steeds welkom, en geen welkom zonder onthaal. Maar 't vreemde van de zaak is het gekkenspel, dat er bij vertoond werd. Denkelijk is een
der oudere heeren van St.-Michielsgestel een snaaksche grappenmaker en lid van een narregild geweest, en heeft hij aan dat cijnsmaal, om de
vroolijkheid te bevorderen, het karakter van een narrefeest gegeven. Zoo iets viel wel in der boeren smaak, en 't werd jaarlijks herhaald:
het volgend geslacht deed het zijnen vaderen na, en zoo werd het
oud gebruik
. Velen wisten niet beter, of dit cijnsmaal was van 't begin der wereld af zoo gehouden; anderen verzekerden, dat St. Maarten zelf
't had ingesteld; maar hierin kwamen allen overeen dat het heiligschennis zijn zou, het af te schaffen.
28 aug. 1988
Gemondenaar Jo van Oorschot:
"De boeren worden in de criminele hoek gedrukt."
Lees meer.
Zoo dacht er zelfs nog ten jare 1803 de administratie der domeinen over, want toen de genoemde landhoeve "van wegens den Lande" publiek verkocht werd, hield wel deze administratie der cijnsen aan zich, maar lei den koopers - met namen:
Jacob Meurs te St.-Michielsgestel en Gerardus Sterk te 's-Hertogenbosch - de verplichting op, het cijnsmaal jaarlijks in den stal aan te
richten overeenkomstig de aloude instelling
, waarvoor hun eene vergoeding van dertien gulden uit de domeinkas zou verstrekt worden. Nu beliep de geheele opgebrachte som der St. Maartencijnsen te dien
tijde slechts 15 gulden, - omdat vele cijnsen afgekocht, en de meeste overigen op het St.-Michielscijnsboek overgeschreven waren - zoodat het voordeel voor 's lands schatkist de som van twee gulden bedroeg!
27 sept. 1910
Een vader te Gemonde (Noord-Brabant) gaf de geboorte van zijn twee-en-twintigste kind aan; 11 werden geboren in het eerste huwelijk en 11 in het laatste.
't Is voor beide ouders te hopen, dat vader niet tot een 3e huwelijk behoeft te besluiten!
Daarentegen zagen Meurs en Sterk reeds bij het eerste cijnsmaal, dat zij gaven, op den 11den November 1804 "met de uiterste verbazing" dat
zij er een goede duit bij moesten leggen, omdat ook de afkoopers en overgeschrevenen hun oud recht op het maal staande hielden, en mee
kwamen eten, zoodat er wel vijftig gasten waren, die "geconsidereerd de holle graagte van die grove huislieden," vrijwat meer verslonden dan
met dertien gulden betaald kon worden. 't Was dan ook natuurlijk, dat Meurs en Sterk, toen St. Maarten in 1805 terugkwam, bedankten voor
de tweede proef een geen maal aanrichtten, maar tegen de boeren zeiden: Daar heb je de dertien gulden, maak j'er vroolijk mee.
Maar hier
bedankten de boeren voor, en zeiden, dat zij, zoolang zij cijns betaalden, ook recht op het cijnsmaal hadden. 't Gevolg was dat
Meurs en Sterk in December 1805 een request indienden, om van dien last ontslagen te worden en 't slot - dat de Staat de St. Maartenscijns vernietigde, en dus ook het cijnsmaal verviel.